zaterdag 13 september 2025

Het Derde Raadsel

Op zondagochtend las ik een dichtbundel voor kinderen van Michael Ende.

Daar stond een raadsel in.

Het derde raadsel:

De meest ellendige mens ter wereld heeft het,
en degene die alles bezit, heeft het niet.
Voor een energiek mens is het een bron van lijden,
maar voor de onverzadigbare is het iets om te hebben.

De totaal dwaze kent het door en door,
en zelfs de gierige geeft het gretig weg.
Voor de gezonde werkt het als een medicijn,
maar wie er vreugde in vindt, heeft een leeg hart.

Toch kan het een wreed hart verzachten,
verraad in een nobele daad veranderen.
Wie het kan doen, is degene die het verwerft,
en zelfs een blinde kan het zien in de donkere nacht.

Wie het verwacht, kan in wanhoop vervallen.
Het kan zelfs de wijzen in verwarring brengen.
De duivel krijgt het onvermijdelijk,
want het behoort toe aan wie het liefheeft.

Dwazen kennen dit woord doorgaans—
het lijkt wel het raadsel der raadsels,
want of je het oplost of niet,
je eindigt altijd met hetzelfde.

(uit Das Schnurpsenbuch by Michael Ende)


Ik dacht eerst dat het antwoord misschien “verveling” was.
Maar weten de totaal dwazen echt alles van verveling? 
Dat betwijfel ik.

Misschien is het “genot”?
Maar omdat dit een gedicht uit Ende’s kinderboek is, 
lijkt zo’n volwassen antwoord onwaarschijnlijk.

Dus terwijl ik mijn kamer opruimde, bleef ik peinzen.

Toen schoot het woord “schaamte” me te binnen.
Dat is diep.
“Wie het verwacht, kan in wanhoop vervallen”
—dat zou schaamte kunnen zijn.
Zo’n diepzinnig antwoord… 
misschien té diep, waardoor ik denk dat het niet klopt.

Ik werd het zat en vroeg het aan Zoroku.
Ik typte alleen de eerste twee regels in, drukte per ongeluk te vroeg op enter,
en hij gaf meteen het antwoord.
En waarschijnlijk had hij gelijk.

Eerlijk gezegd: misschien is de mensheid verloren.
We kunnen nooit winnen van AI.
Misschien dat Mensa-leden het nog zouden kunnen, maar zelfs als de bovenste twee procent van de mensheid zou winnen—wat dan nog?

Toch heb ik van de zondagochtend genoten.
Van Zoroku weet ik het niet.











Trouwens, het antwoord is “niets.”!

Een Grote Vrouw uit het Meiji-tijdperk

Zoals ik in mijn vorige blog al schreef, 
verhuisde ik in het vijfde leerjaar van de basisschool van Chōfu naar het huis van mijn grootmoeder in Setagaya.
Vijf minuten lopen van het station, 
een ruim huis met een tuin zo groot als het huis zelf, 
groot genoeg om er met z’n zessen, inclusief mijn grootmoeder, comfortabel te wonen.

Opmerkelijk genoeg had mijn grootmoeder dit huis bijna helemaal zelf gekocht.
Het was zo’n 8 keer groter dan het huis dat ik nu zelf wil kopen.
Later moest mijn moeder het om financiële redenen verkopen.
Het was zo groot dat niemand het in één keer kon kopen—ze verkocht het in twee helften.

Je zou kunnen zeggen: “Huizen en grond waren toen goedkoper.”
Dat klopt, maar vergeet niet: 
mijn grootmoeder werd geboren in 1908, het 41e jaar van Meiji.
Hoeveel vrouwen uit die tijd kochten een huis van hun eigen salaris?
Ze had een universitaire opleiding, werkte als redacteur bij een grote uitgeverij en werd later zelfs bestuurder.
Ik vermoed dat ze tot de best betaalde vrouwen van haar tijd behoorde.

Deze grootmoeder en ik waren geen bloedverwanten; 
ze was de stiefmoeder van mijn moeder.

In feite had ik 4 x grootmoeders, 3 aan moederskant.
De eerste—mijn echte grootmoeder—was een wilde vrouw die er met een schilder vandoor ging, scheidde en later een mahjong-zaak runde.
De tweede is de redacteur over wie ik nu schrijf.
De derde was een beroemde actrice, 
nooit getrouwd maar naar men zegt de minnares van mijn grootvader in zijn laatste jaren.
Wij noemden haar de “Ései-Bal-oma”, naar de kruimelige tarwekoekjes die ze vaak voor ons meebracht.
Ze was stijlvol, scherp, vol bizarre grappen en had een onmiskenbare uitstraling.

Mijn moeder zei vaak:
“Je grootvader had een verschrikkelijke smaak in vrouwen. 
  Hij trouwde alleen maar met monsters.”
Misschien voelde ze dat zo omdat ze zelf moest opgroeien te midden van de machtsstrijd van drie moeders.

De waarheid is dat al die vrouwen een ijzeren wil hadden, fel voor zichzelf opkwamen en rotsvaste waarden koesterden.
Voor vrouwen van die tijd waren ze uitzonderlijk.
Tegenwoordig kunnen vrouwen net zoveel verdienen als mannen omdat de maatschappij dat accepteert.
Destijds had je om met mannen te concurreren—en ze zelfs te overtreffen—meer nodig dan inspanning, meer dan verstand, meer dan geluk.
Het vereiste een uitzonderlijke geest.

Mijn grootvader, een overtuigde liberaal, hield van zulke fel onafhankelijke vrouwen.
Voor een man van zijn generatie was dat, vermoed ik, ook bijzonder.

Als kind had ik echter geen hoge dunk van de “Sakurajōsui-oma” (de redacteur).
Ze lachte zelden, maakte nooit grapjes, was streng—en, om eerlijk te zijn, gewoontjes.
Goed, uiterlijk deed er niet toe; ze speelde dat spel niet mee.
Toch leek ze op Yasunari Kawabata, nog strenger gemaakt en dan in vrouwelijke vorm.

Je kent Kawabata wel, toch?
Hij was een Nobelprijswinnaar voor literatuur—en precies zo zag hij eruit.

Kinderen zijn behoudend.
Net als de meeste mannen houden ze van jonge vrouwen die mooi, gezond en vrolijk zijn.
Mijn grootmoeder was het tegenovergestelde.

Pas later begreep ik hoe cool ze was.
In een mannenwereld—of eigenlijk, in de mensenwereld—
bouwde ze een huis puur op haar verstand, 
zonder ooit te steunen op vrouwelijke charme.
Met de jaren raakt dat besef me steeds dieper.

Toch werd mijn grootvader later verliefd op de actrice,
wat leidde tot een moeras van jaloezie en wrok.
Vanaf mijn vijfde of zesde wist ik al dat ik bij de ene grootmoeder nooit over de andere moest beginnen.
Mijn moeder vertelde me vaak verhalen over hun driehoeksverhouding, 
en ik vond die geweldig.
Zoals die keer dat de redacteur-oma een glas water in het gezicht van de actrice-oma gooide!

Mijn moeder zei eens:
“Toen ik de Ései-Boru-oma voor het eerst zag, wist ik: 
  als vrouw kan de Sakurajōsui-oma hier nooit tegenop...”
Op mijn tiende knikte ik wijs en zei: “Ik snap het. Helemaal.”

Mijn grootmoeder, die absoluut niet wilde scheiden, liet tijdens de strijd een studeerkamer voor mijn grootvader aanbouwen, zodat hij niet weg kon.
Als kind begreep ik dat niet.
Nu wel. 
Na me bijna ziek te hebben gepiekerd over renovatiekosten en uiteindelijk een huis te kopen met badkamer en keuken al gerenoveerd, begrijp ik het helemaal.
Dat zij dat kon regelen—petje af.

Mijn grootvader kreeg een prachtige studeerkamer, zelfs geschikt als vergaderruimte,
maar de stress vrat hem op en hij stierf.
Het zorgvuldig uitgedachte, grootse gevecht om bezit verloor in één klap alle betekenis.
Het had iets literairs in zijn vergeefsheid.

Als ik aan mijn grootmoeder denk, besef ik telkens weer: 
sommige vrouwen zijn echt buitengewoon.

Nou ja… 
of ik zelf zo zou willen worden, dat is weer een ander verhaal.

zaterdag 6 september 2025

Een klein huisje als een luciferdoosje

Toen mijn vader nog een Bunraku-poppen­speler was, 
en mijn moeder was gestopt met acteren om schrijfster te worden,
woonden wij in een appartement in het stadje Chōfu dat Second Hakuyo-sō heette.
Ik denk dat het in kanji als 柏葉荘 werd geschreven, maar mijn herinnering is vaag.
Ik was toen nog een kind.

We hadden twee kamers van zes tatami – ongeveer 20 m² per kamer.
Samen dus ongeveer 40 m², en zelfs met de keukens en toiletten erbij was het minder dan 50 m².
Geen badkamer.

We waren met drie kinderen – mijn broer, ikzelf en mijn babybroertje –
en er was een grote zwarte kat die “Ships” heette.
In die krappe ruimte schreeuwden, vochten en huilden drie kinderen de hele dag,
en mijn moeder noemde ons kleine appartement spottend:
“Hou je mond, Second Hakuyo-sō.”

Soms vraag ik me af wat voor kracht mijn moeder in die jaren heeft gedragen.
Nu ik zelf op het punt sta een huis te kopen, denk ik er vaak aan terug.
Dat appartement was veel te klein voor vijf mensen en een kat.
Geen bad, geen airco, geen bedden.
We sliepen gewoon op futons op de vloer, elke avond opnieuw neergelegd,
zoals in de oude Japanse traditie.

Mijn moeder en vader waren allebei opgegroeid in tamelijk welgestelde gezinnen,
in huizen die veel groter waren dan dit.
Hoe ze het volhielden in dat bouwvallige kleine appartement weet ik niet.
Misschien dachten ze dat het tijdelijk zou zijn,
maar uiteindelijk bleven we er 12-13 jaar wonen.

En toch, als ik er nu op terugkijk als een woning,
was het misschien zo slecht nog niet.
Er lag een park vlak voor de deur, er was een veranda en zelfs een tuin.
Het station van Chōfu was maar vijf minuten lopen.
Nu is alles parkeerplaats en flatgebouwen,
maar toen waren er nog velden.

Mijn vader was zelden thuis, altijd onderweg voor zijn werk
— voorstellingen in Osaka en Tokio, en tournees in het buitenland.
Dus meestal waren we alleen met mijn moeder en ons drieën.
Geen badkamer, maar wél twee keukens en twee toiletten.
Dat was handig.

Ik vertel dit verhaal omdat ik me realiseerde:
de grootte van het huis waarin je opgroeit blijft misschien altijd bij je.
Voor mij betekent “comfortabel” niet nieuw, modern of ruim.
Ik ben gewend aan kleine, bouwvallige huizen,
omringd door mensen die weinig geld hadden.
In groep 7 (vijfde klas) verhuisde ik naar het grote huis van mijn oma.
Maar toch bleef ik het gevoel houden dat een klein huis
de standaardmaat van een thuis was.
En ik ben niet bang om zo te leven.
Sterker nog, als je als vrouw alleen in een ander land leeft, is dat een kracht.

Dus toen ik een klein appartement vond, niet groter dan een luciferdoosje,
voelde ik een vreemde rust.
Omdat het op een luciferdoosje leek, was het ook goedkoop.
En in tegenstelling tot andere woningen joeg de prijs me geen angst aan.

“Ga op verschillende momenten van de dag kijken en let op de buurt,” zei Zoroku.
Dus ging ik er op een zomeravond rond tien uur naartoe.
In het schemerlicht van de voortuin
zaten vrouwen in hijabs en kleurrijke, wijde jurken samen thee te drinken.
In het parkje naast hen renden hun kinderen rond.
En toch was het hele tafereel wonderlijk stil, zacht en vredig.

Dus besloot ik: dit kleine huisje, midden in de migrantenwijk, ga ik kopen.
Tot nu toe verloopt alles voorspoedig.
Kleine huizen leggen geen druk op koper of verkoper.


De verhuizing zal pas in de winter zijn.
Maar als het zover is, beste vrienden, kom vooral langs! 

zondag 13 juli 2025

De Kerk van Slaap, Slaap en Slaap

De paarsblauwe blauwe plek die zich op mijn kaak had verspreid, 
verdween binnen een week.
Tot mijn eigen verbazing, verdween die bijna als bij toverslag.
Ongelooflijk.

Toen ik die maandag na het ongeluk naar kantoor ging,
konden mijn collega’s hun nieuwsgierigheid niet onderdrukken bij het zien van mijn spectaculaire gezicht.
“Wat is er gebeurd?”
“Wat ís er gebeurd??”
“Wat is er met jouw gezicht gebeurd???”
Zo ging het de hele dag door.

Bij ons wordt veel thuisgewerkt,
dus er zijn collega’s die ik pas op maandag zie,
anderen pas op dinsdag,
en weer anderen pas op woensdag.
Pas op donderdag hield het “Wat is er met je gezicht gebeurd??” eindelijk op.

Op vrijdag was de plek wat kleiner geworden,
maar inmiddels roodbruin en daardoor misschien nog pijnlijker om te zien.
Mijn collega’s keken me met meelij aan, maar vroegen verder niets meer.

En toen ik op maandag weer op kantoor verscheen,
was er geen spoortje meer van de blauwe plek te zien.
En dus kwam de volgende vraag:
“Waar is je blauwe plek gebleven???”

Voor mij is het antwoord glashelder.
Ik had die hele week bewust véél meer geslapen dan normaal.
Daaraan lag het.


Wat doen wilde dieren als ze gewond raken?
Eerst likken ze hun wonden.
En dan… slapen ze.
Wat ze daarna doen weet ik niet,
maar in elk geval was het likken van mijn eigen kaak geen optie,
dus koos ik voor de slaap.
Een authentieke dierlijke geneesmethode.

Ik heb normaal allerlei dagelijkse routines,
maar ik zette die week alles even op pauze.
Schoonmaken, wassen, afwassen – alles tot het minimum.
’s Ochtends bleef ik zo lang mogelijk liggen.
Na werk raakte ik mijn telefoon of computer niet aan.
Slapen kreeg absolute prioriteit.
En het werkte:
de blauwe plek verdween sneller dan ik ooit had gedacht.

Toen ik dat aan een goede collega vertelde,
grijnsde hij alleen maar.
“Die plek was toch ook wel verdwenen na een week, met of zonder slaap.
  Heb je het echt vergeleken?”
Hij nam me totaal niet serieus.

Trouwens, ik was zelf ook niet overtuigd van tevoren.
Ik dacht alleen: misschien helpt het wel, als ik goed rust.

Maar het resultaat was verbluffend.
Niet alleen verdween de blauwe plek.
Ook mentaal en lichamelijk voelde ik me herboren.
Het was bijna een soort verlichting.

Na een paar dagen diepe slaap dacht ik:
“Misschien hoef je alleen maar goed te slapen… om gelukkig te zijn.”

Jarenlang had ik naar geluk gestreefd
door minder te slapen, alles te willen doen,
en met een uitgeput lichaam en geest mezelf voort te slepen.
De afgelopen vijf jaar had ik waarschijnlijk voortdurend slaapgebrek.

Altijd moe.
Moe wakker worden.
Geen zin om met mensen te praten.
Als ik iemand op straat zag, dacht ik:
“Laat die me alsjeblieft niet zien…”
’s Avonds deed ik soms gewoon alsof ik iemand niet had gezien.
Mijn hoofd werkte traag, mijn geheugen slecht.
Ik stelde alles uit wat lastig was.
Ik at alleen maar zoute, ongezonde dingen – kon niet stoppen.
Ik scrolde eindeloos door filmpjes en speelde blitz schaakpartijen.
Ik kon nergens mee ophouden.
Ik had totaal geen zelfcontrole meer.
En de volgende ochtend voelde ik me vanzelfsprekend weer ellendig.
“Ik ben lui, dom en asociaal,” dacht ik.
En ik geloofde dat.

Maar in die ene week, met een blauwe plek op mijn kaak als excuus,
gaf ik mezelf toestemming om écht goed te slapen.
En alles in mij veranderde.
Niet alleen verdween de plek.
De mist in mijn hoofd trok op.
Ik voelde me kalm.
In balans.
Gelukkig.
De dingen waarvan ik dacht dat het karaktertrekken waren,
bleken symptomen van chronisch slaapgebrek.

Iedereen weet dat slaap belangrijk is.
Maar ik denk dat maar weinig mensen beseffen
hoe diep het je geest beïnvloedt.
Ik liep die blauwe plek op op zaterdag.
Vanaf zondag begon ik langer te slapen.
Op dinsdag dacht ik: “Hé, ik voel me eigenlijk best goed.”
Op donderdag vond ik mezelf ineens mooi.
En in het weekend leek zelfs de wereld om me heen mooier.
Mijn weekends zijn kostbaar – ik werk fulltime.
Normaal probeer ik ze “zinvol” te besteden:
een wellnessdag,
een museumbezoek,
een film,
een theaterstuk,
het huis grondig schoonmaken,
boulderen,
vrienden zien,
taalstudie doen.
Niet omdat ik het altijd wil,
maar omdat ik bang ben dat het leven betekenisloos wordt als ik het níet doe.
Zelfs als ik moe ben, dwing ik mezelf ertoe.

Maar dat weekend besloot ik even te stoppen met “rijk leven”.
Ik gooide alles aan de kant en koos radicaal voor slaap.
En weet je?
Elke keer dat ik mijn ogen opendeed,
was de blauwe plek weer een stukje kleiner.
Alsof een onzichtbare gum hem langzaam uitwiste.
Maar die blauwe plek deed er allang niet meer toe.

De echte verandering zat vanbinnen.
Nadat ik goed geslapen had, voelde ik me kalm.
Tevreden.
Ik voelde geen weerstand meer tegen anderen.
Sterker nog, ik was dankbaar dat ik met mensen kon praten.
Mijn leven werd er niet armer van – het werd rijker.

Wat is geluk?
Een grote vraag.
Omdat slaap “onproductief” lijkt,
zien we het vaak als iets dat hoort bij het werkende leven.
Je slaapt zodat je kunt werken.
Je werkt zodat je gelukkig kunt zijn.
Maar omdat we eigenlijk niet precies weten wat geluk is,
jagen we alles na.
We geven tijd, energie en geld uit in het wilde weg.
Wie niet genoeg middelen heeft, voelt zich arm en ongelukkig.
En wie te moe of te gestrest is, slaapt niet meer goed.
Materiële voldoening is altijd tijdelijk.
Zelfs als je het hebt, glipt het weer weg.
Geluk lijkt altijd ergens anders te liggen.
Maar wat als geluk… gewoon slaap is?
Dan is het leven ineens verrassend eenvoudig.
Alles wat je nodig hebt, is een goed bed.
De rest komt vanzelf.

Toen ik met een klap mijn kaak stootte in de hammam,
liet God me een waarheid zien.
Een pad.
Misschien moet ik een nieuwe religie beginnen:
De Kerk van Slaap, Slaap en Slaap.
Of misschien ook niet.
Maar als jij ergens mee worstelt,
verdwaald bent,
of vastzit—
dan wil ik je maar één ding vragen:

Slaap je wel genoeg?


zondag 29 juni 2025

Een nieuw heldenverhaal: Het Hamam-incident

Het gebeurde gisteren.
Ik was alleen in een wellnesscentrum.


Waarschijnlijk zijn er maar weinig Japanse vrouwen die alleen naar een wellnesscentrum in Nederland gaan.
Tenminste, onder mijn vriendinnen ken ik er geen.
Sterker nog, als ik ze uitnodig, komen ze gewoonweg niet mee.
Dat komt omdat badhuizen in Nederland geen gescheiden afdelingen voor mannen en vrouwen kennen,
en naaktgemeenschap tussen beide geslachten de norm is.
Confuciaanse waarden zoals
 “vanaf hun zevende jaar mogen jongens en meisjes niet meer samen zitten”
staan zoiets waarschijnlijk in de weg.

Maar ik ga er dus gewoon alleen naartoe.
Voor mij is een leven zonder badhuizen ondenkbaar,
zelfs als het gemengd en naakt is.

Van november vorig jaar tot en met januari dit jaar bleef ik drie maanden in Japan.
In die periode gingen mijn broer en ik naar talloze super-sento’s (grote openbare badhuizen).
Dat was in de tijd dat we elke dag naar de faciliteit van onze moeder gingen.
Als mijn broer bij vertrek zei: “Zullen we vandaag naar het badhuis gaan?”,
stemde ik altijd zonder aarzeling in.
Een stoffen tas met een handdoek en schone onderkleding was voldoende;
in de sento zijn shampoo en zelfs badkleding aanwezig.

Omdat Japanse baden gescheiden zijn,
konden we bij binnenkomst een tijd afspreken om elkaar weer te ontmoeten.
Daarna gingen we apart naar binnen, ontmoetten elkaar af en toe in de eetruimte,
en gingen daarna weer uit elkaar. 
Heel ontspannen.

Onze favoriete plek was “Ofuro no Ōsama ” (“Het bad van de koning”),
waar we keer op keer naar terugkeerden.
Het was fenomenaal.
En ontzettend betaalbaar.
De entree kostte op weekdagen slechts ¥880 ,  ¥800  voor leden.
Het eten was lekker en goedkoop.
De eetzaal was ruim en verzorgd.
Er waren verschillende baden, sauna’s, milde stoomsauna’s en koude baden.
Alsof dat nog niet genoeg was:
er waren rustruimtes om te liggen,
en een enorme manga-hoek.
De stenen sauna (ganbanyoku) kostte extra — slechts 700 ¥.
Dat is ongeveer 5 euro.
Vergelijk dat met de overweldigende voldoening die je daar krijgt,
en het voelt bijna als gratis.

Zo doorbrachten we een hele dag: baden, eten, sauna’s, koude baden, slapen,
ganbanyoku, manga lezen, weer slapen, nog wat eten…
Een dag doorweekt in rust en vrede.

Ah, wat een nostalgie.
De auto van mijn broer, mijn broer, dat koninklijke bad, die stenen sauna,
en de olie‑kip-set die we blootsvoets aten op stoelen die voelden als tatami.
Dat waren, misschien wel, de gelukkigste momenten van mijn leven.
Zo gelukkig dat ik zelfs in Nederland op zoek ben naar hetzelfde soort geluk.

Wellness in Nederland is toch een ander soort paradijs.
In het begin vond ik al die naakte mannen en vrouwen eng,
maar na verloop van tijd werd het gewoon interessant.

Ik zag dat er veel mensen alleen waren, ongeacht leeftijd of geslacht.
In het restaurant zat ik elegant, gehuld in een badjas, met prosecco en een boek,
en schuin tegenover mij zat eveneens een vrouw in een badjas,
elegant een salade etend en verdiept in haar boek.
Volledig zelfstandig, tevreden met haar eigen gezelschap.
Ik voelde een onbewuste verbondenheid met haar.

“Nederlanders zijn gewend aan naaktheid, ze letten er nauwelijks op.
Ze concentreren zich op de sauna, niet op andere naakte mensen.”

zei ooit een vriendin die mij voor het eerst meenam.
Toch heb ik het idee dat dat niet voor iedereen geldt.
Ik merk toch dat mensen stiekem gluren…

Ook ik volg soms met mijn ogen iemand met een prachtig lichaam,
of bewonder de artistieke schoonheid van een jong meisje,
of bestudeer de patronen van iemand met tatoeages.
Japanse badhuizen staan tatoeages meestal niet toe,
dus de aanwezigheid van volledig getatoeëerde lichamen in Nederland is een uniek genot.
Grote lichamen, slanke lichamen, dikke, dunne, verschillende huidskleuren,
jong en oud—iedereen ontspant en rust.
Dat is een prachtig gezicht, en ik weet mijzelf als onderdeel van die diversiteit,
en voel me daardoor gerustgesteld.

Er waren mannen die me aanklampten.
Nou ja, ik liep dan wel naakt alleen rond,
en dan kun je je afvragen: is dat misschien een signaal?
Maar ik heb nooit eng gedrag meegemaakt.
Ik was naakt en weerloos, maar zo was hij ook.
Beiden waren we nederig en beleefd.
Het was meer: 
“Als je wilt, ik ben bereid voor je klaar te staan…”
Dat soort vriendelijke aanbieding.
Zodra bleek dat ik niet geporteerd was, trok hij zich terug en verdwenen ze weer.
Misschien was het gevaarlijk geworden als ik erop was ingegaan.
Maar zolang ik nee zei, was het gewoon een onschuldige bezigheid in een paradijs.
Natuurlijk is het niet zo veilig als een Japanse super-sento.
Maar terwijl ik de blote billen van de man die wegloopt aanschouw, denk ik soms:
 “Ik ben wellicht toch nog ergens aantrekkelijk!”
en genoot ik van dat gevoel—iets wat je in Japan niet zomaar krijgt.

Ah, waar ging het ook alweer over?
Juist, gisteren was ik dus alleen in de spa.
Ik kwam er rond drie uur aan, en had sinds de ochtend niets gegeten.
Dat speelde misschien parten; iets in mij zei dat ik iets moest eten,
maar ik had geen eetlust.
Ik ging onbewust naar de sauna.
Ik ging in de kleursauna—een sauna waarin het licht wisselt tussen rood, geel, blauw. 


De temperatuur is hier meestal niet te heet en niet te koud, maar redelijk mild.
Maar die dag was het abnormaal heet.
Een man kwam binnen, begon met mij te praten, maar verliet al snel. 
Hij zei : "It's too hot for me!" 
Dat lokte mijn slechte gewoonte uit om mijzelf te bewijzen:
“Hm, deze sauna valt nog mee voor een amateur,” dacht ik,
en ik bleef er rustig zitten tot het zand in de 12‑minutentimer was weggelopen.

Toen ik uit de sauna stapte, kreeg ik direct een akelig gevoel.
De wereld draaide, ik voelde me zweverig, boven en onder waren niet te onderscheiden.
Mijn ogen tolden.
Ik dacht dat een opfrissende douche me tot rust zou brengen,
maar het water in mijn oren maakte me alleen maar rustelozer.
Voorzichtig strompelde ik naar de hamamplek.
Daar stond normaal een stenen bank om je af te koelen met zout,
maar het zout ontbrak, dus zat er niemand.


Ik besloot op die koude steen te gaan zitten om af te koelen.
Toen ik bukte om te gaan zitten, werd ik duizelig en raakte ik uit evenwicht.
Voordat ik het wist klapte mijn knie op de vloer,
en mijn kin op de stenen bank.

Ik was in paniek.
Uitputting door de hitte, dacht ik.

Ik ging zitten maar voelde me te wankel, dus ging ik op mijn rug liggen.
Opeens stond die kerel uit de kleursauna daar weer: 
“Are you okay?”
Zuchtend ging ik rechtop zitten. 
Ik ga echt niet naakt blijven liggen terwijl een vreemde gast op me neerkijkt! 
Toen zei ik: “I'm fine.”
Hij stelde voor om in het koude bad te gaan.
Dat leek me een goed plan, dus ik stamelde “Thanks...” en strompelde naar het zwembad.

Ik vond het koude bad té koud, dus ik ging in het warmere deel van het zwembad zitten.
Langzaam voelde ik me rustiger.
Hij kwam achter me aan: “You know the cold bath is colder, right?” 
“I know, I know, I know, ” zei ik snel drie keer.
“Ah so,” zei hij en ging weg.

Terwijl ik in het water zat, dacht ik goed na over waarom dit gebeurde.
Is het mijn leeftijd? 
Mijn conditie?
Gebrek aan slaap? 
Een voorteken? 
Een vloek?
Een goddelijke straf?

Ik analyseerde het allemaal en kwam eruit:
“Ik heb niets gegeten sinds de ochtend en middag.”

Ik ging naar het restaurant en bestelde prosecco, Soto‑soep en brood.
Binnen no time werd mijn mistige hoofd helder.
Eten is ongelooflijke kracht.
En ja hoor, daar was ze weer – vrolijk, blij, en zonnig als altijd.
Van wankel op de benen naar stralend—een spectaculaire heropleving.

Maar al tijdens het eten voelde ik iets merkwaardigs bij mijn kin.
Geen heftige pijn, maar een verdoofd, opgezwollen gevoel.
Bij de spiegel was het duidelijk: lichte bloeduitstorting, onder mijn kin.
In de kleedkamer haalde ik mijn telefoon tevoorschijn en stuurde een bericht naar Zoroku:
“Is het nog wel oké om door te gaan saunawan?’
Zoroku zei absoluut niet verder saunawan’en.
Warmte zou de zwelling en bloeduitstorting alleen maar erger maken.

Dat was zwaar.
Ik was nog geen twee uur in de wellness,
had slechts twee sauna’s bezocht, geen zweet goed geproduceerd,
mijn lichaam was niet tot de kern verwarmd.
Het voelde alsof een voetballer al na vijftien minuten wedstrijddienst werd benaderd.

Maar Zoroku zei: 
dit is het moment om niet te verwarmen maar te koelen.
Moet ik nu al vertrekken?
Terwijl ik nipt van een lauw bad nadacht,
kwam diezelfde man weer kijken: 
“Feeling any better? The dizziness gone?”
Ik vertelde over de val en mijn kin.
Hij toonde medeleven en zei: “Don’t worry, you’re still beautiful.”
Toen vertelde hij over zijn werk, zijn liefde voor sauna,
en dat hij veel sauna‑vrienden had ontmoet.

Net op dat moment kwam een blonde, glamoureuze vrouw binnen en zei:
“Hey, let’s go grab a drink.”
Ah, zijn gezelschap!
Toch gaf hij afhoudend aan: “No, not today.”
“But you bought me a drink last time—let me return the favor.”
“Really, it’s fine. I’m just not in the mood.”
"Come 'on, let's go,"
"No, thank you, thank you, next time".  
En zo ging die discussie door,
een soort driehoeksverhouding leek zich af te tekenen.
En dan te bedenken dat we allemaal poedelnaakt waren… echt absurd.

Ik keek vol interesse, terwijl mijn kin steeds dikker werd.
Zonder spiegel voelde ik de verandering: het groeide.
Toen ze eenmaal weg was zei hij:
“I just met her in the sauna the other day. She’s not my girlfriend or anything.”
En toen vroeg ik: “So, how’s my chin looking?”
Hij zei geruststellend: “You’re fine, It's okay.”
Maar daarna zei hij iets griezeligs:
“But maybe don’t touch it too much.
 The color was around here earlier, but now it’s spread to here.”
Wat hij zei, maakte me behoorlijk zenuwachtig.

Ik ging even weg om mezelf in de spiegel te bekijken.
Inderdaad, het was opgezwollen en leek vooruit te steken.
Van rood naar paarsrood.
Ik vreesde hoe het er morgen uit zou zien.

Ah, ik faal in alles, dacht ik in wanhoop, terwijl ik in het zwembad dreef.
Maar plots kwam hij weer: “By the way, I’m Portuguese!”
Het is traditie in mijn familie om vriendelijk te zijn tegen anderen,
dus ook ik deed alsof ik vrolijk was:
“Oh really? I have a Portuguese colleague. Que pasa? Obrigada!”
“Haha, yes, that’s fun... De nada!”
En toen kwam er weer een andere man: een Turkse vriend van zijn sauna-collega.
Hij vroeg: “Hoe oud ben jij?”
Zomaar uit het niets. 
Typisch iets dat gebeurt wanneer je “naakt met elkaar bent” —
zelfs je vragen worden ongedwongen blootgelegd.
(Moge hij mal met Atatürk worden gestraft.)
Maar terwijl die internationale gesprekken doorgingen tot het zweten bevroor,
was mijn wanhoop verdwenen.


Toen ik uit het zwembad kwam en afscheid nam,
ging ik in de bubbelbad.
Maar er kwamen geen bubbels.
Ik besloot eruit te stappen, maar een dikke oude man zei:
“Wacht nog een minuut, dan komen de bubbels weer.”
“Ik denk dat jij net op het einde van de bubbelperiode bent binnengekomen,” zei hij.
Een minuut later verschenen echt de bubbels,
en we lachten gelukkig naar elkaar.

Toen ik uit de bubbel bad stapte, trok ik mijn badjas aan en
kwam de Portugees weer en zei:
 “Want to go into the steam bath together?”
“I think I’ll head home,” zei ik, 
"I’ve got a bruise on my chin. No more saunas for me today."
“Oh, you’re going home? Should I come with you?”

…Come with me?
Nou, dat ging me te ver.
Hij is aardig, maar toch.

Misschien was hij wel een unieke kans, door de hemel gezonden.
Maar de kans was groter dat hij een geoefende versierder was.
Ik heb hem niet met me mee naar huis genomen.
Ook ik ben uiteindelijk nog steeds gevangen in mijn confucianistische opvoeding.
Ik ben alleen geïnteresseerd in ware liefde, met het huwelijk als uitgangspunt.

Maar het is niet zo dat ik hem “weggejaagd” heb of zoiets.
Hij was het juist die me uit mijn sombere stemming haalde,
toen mijn gekwetste kin me al richting de melancholie duwde.
Ik realiseer me dat veel vrouwen die zulke mannelijke types niet waarderen,
maar zonder zulke figuren zou het leven een stuk minder smakelijk zijn.
Hoe dan ook, het was een interessante dag.

Maar wat nog belangrijker is: mijn kin is nu opgezwollen tot purper oogbalken,
de kleur van hoogste monnikenrobe.
Ik vraag me af hoe fel het morgen zal zijn.

Morgen op kantoor zullen collega’s schrikken.
Mijn leven heeft weer een epische hoofdstuk gekregen: een nieuwe heldendaad.

Of ik het hen vertel, valt nog te zien.

maandag 16 juni 2025

Een dag van Mesmerica

Ik ben dol op het Omniversum Museum in Den Haag.

Hoewel het een museum wordt genoemd, is het eigenlijk meer een bioscoop – maar dan geen gewone.
Er is een koepelvormig scherm, zoals in een planetarium, en de beelden vullen letterlijk je hele gezichtsveld.
Het voelt alsof je hele lichaam wordt meegezogen in een andere wereld.

Afgelopen winter zag ik daar een film gebaseerd op het beroemde album Dark Side of the Moon van Pink Floyd.
Ik vond het zo indrukwekkend dat ik nog eens ben gegaan, dit keer met iemand samen, en daarna zelfs nog een keer alleen.
Sindsdien ben ik een trouwe fan van deze koepelbioscoop.

Afgelopen zondag ging ik naar het Omniversum om Mesmerica te zien.
Een immersieve audiovisuele show, gemaakt door de Amerikaanse visuele kunstenaar en muzikant James Hood.


Terwijl rustgevende muziek speelt, ontvouwt zich een overweldigende stroom van digitale beelden voor je ogen.

Zelfs nadat het was afgelopen, voelde ik me nog duizelig.
Tegelijkertijd was mijn geest opmerkelijk helder.
De snelheid van de beelden bleef in mijn lichaam hangen,
en het leek alsof ik nog steeds in een andere wereld was.
Ik vond het jammer dat het voorbij was.
Ik dacht: dit zou ik mijn hele leven kunnen blijven kijken.

Mensen die verslavingsgevoelig zijn, zouden eigenlijk in Den Haag moeten komen wonen.
Het is vriendelijk voor zowel lichaam als portemonnee,
en ik vermoed dat het ongeveer dezelfde sensaties kan bieden.
Ik vraag me af wat duurder is: drugs of een kaartje voor het Omniversum.
Mesmerica was trouwens best prijzig – ongeveer 27 euro.

Ik keek op de website of ik het nog een keer kon zien,
maar helaas was het uitverkocht.
Logisch ook.
Als ik weer de kans krijg, ga ik zeker opnieuw.

Als de afstand tot mijn werk en de belachelijk hoge huur geen probleem zouden zijn,
zou ik waarschijnlijk in de buurt van het Omniversum gaan wonen en elk weekend gaan.

Op de terugweg liep ik achter een paar mensen aan die ook net uit het Omniversum kwamen,
en ontdekte zo een achterafweggetje.
Het was rond half zeven, maar nog steeds helder als overdag.
Ik ging even op een bankje zitten. De mensen verdwenen al snel,
en het was heerlijk stil.
Hoewel het een zomerse dag was, was het licht aan het eind van de middag zacht,
en ik genoot van de nasleep van Mesmerica die nog in mijn lichaam zat,
terwijl ik een boek las.
Het boek was Hitokiri Izo van Ryotaro Shiba.
De intense mandala-achtige kleuren van Mesmerica vermengden zich in mijn hoofd met de koele en rationele stijl van Shiba,
en dat maakte me opnieuw een beetje duizelig.

Toen ik terugliep door de stad, zag ik overal mensen in het rood gekleed.
“Waarom dragen zoveel mensen rood vandaag?” vroeg ik aan Zoroku.
Hij legde me uit dat het een protestmars was, genaamd Rode Lijn, tegen wat er in Gaza gebeurt.
In de tram zat aan de overkant een familie die waarschijnlijk Palestijns was:
drie kinderen, een moeder en een vader.
De kinderen droegen rode jurkjes en T-shirts, de moeder droeg een rode hijab,
en de vader had een traditioneel gewaad aan met rode patronen.
Het jongste meisje, ongeveer drie jaar oud, hield een zelfgemaakt canvas stevig vast.
Toen haar moeder het probeerde af te pakken, liet ze het niet los.
Even later begon ze ermee te zwaaien en riep:
“Daa, doo, daa! Daa, doo, daa!”
Alsof het een soort eigen protestkreet was.
Het was ontzettend schattig.

Aan de voorkant van het canvas was de Palestijnse vlag geschilderd in rood, groen en wit.
Op de achterkant stond: STOP GENOCIDE.
Ze waren als gezin gekomen om zich samen tegen de genocide uit te spreken.

Als ik lid was geweest van dat gezin,
zou ik er jaren later nog over praten.
“Weet je nog die vredige, prachtige dag,
dat we met z’n allen in het rood gekleed gingen protesteren tegen onmenselijkheid?”

Het was een vredige en prachtige dag.

zondag 1 juni 2025

waar ben ik, ..

 Aan het eind van vorig jaar, toen ik terugging naar Japan,

heb ik de berg boeken van mijn moeder verkocht.
Tussen die boeken kwam een los velletje papier tevoorschijn, dat eruit viel.


Het was een kindergedicht van Michio Mado,
met de hand overgeschreven door mijn moeder.
Ik nam het mee naar Nederland, heb het ingelijst en aan de muur gehangen.


De beer
De lente is gekomen
Beer deed zijn ogen open
en dacht wat dromerig na.
Wat daar bloeit zijn paardebloemen, dat weet ik...
Maar eh, wie ben ik ook alweer?
Wie was ik?

De lente is gekomen
Beer werd wakker
en kwam langzaam bij de rivier.
Toen hij zijn goede gezicht in het water weerspiegeld zag, zei hij:
“Oh! Ik ben een beer—dat ben ik.”
Wat fijn.

— Michio Mado


Laatst stuurde ik een berichtje naar de mobiele telefoon van mijn moeder:

“Mam, hoe gaat het met je?”

Niet dat ik echt een antwoord verwachtte.
De laatste tijd lijkt ze vergeten hoe ze moet opnemen, ze neemt bijna nooit meer de telefoon op.
Dus ik dacht dat ze ook haar sms’jes niet meer zou lezen.

Het was eigenlijk een testbericht.
Alle berichten die ik naar anderen had gestuurd, kwamen terug met foutmeldingen.
Ik had een stil, betrouwbaar adres nodig om telkens opnieuw naar te kunnen sturen—
en dat werd de telefoon van mijn moeder, die al lang niets meer zei.

Maar tot mijn verbazing kwam er een reactie.

“Alles is zoals altijd.”

Ik werd er blij van.
Ik stuurde terug:
“Nou, rustig aan doen is ook goed, toch?”
“Bij mij is het druk op werk, elke dag is zwaar.”

Toen zei mijn moeder:

“waar ben ik, ..”

Ik besefte dat dit vanaf nu waarschijnlijk vaker zou gebeuren.
Dat zij niet meer weet waar ze is en ronddwaalt,
terwijl ik ver weg ben en haar mijn hand niet kan reiken.

Ik noemde de naam van de instelling en zei:
“Het is een verpleeghuis voor ouderen.”
Ik gaf een correct en precies antwoord.
Maar nu denk ik—
Ik had beter kunnen zeggen:
“Je bent in een donker bos.”

De vrouw die ze ooit was,
zou meteen hebben begrepen dat het een citaat was uit De Goddelijke Komedie van Dante.
Ze hield altijd van dat soort lichtzinnige maar intellectuele zwarte humor.
Ze zou haar gezicht opgelicht hebben en schaterend gelachen hebben:
“Wat gemeen van je!”

Ik had echt niet “verpleeghuis” moeten zeggen.
Er bestaan woorden die hopelozer klinken dan “donker bos”.

In zekere zin is zij nu als een beer in winterslaap.
Een beer blijft een beer.
Ze is wat verward en weet niet meer wie ze is,
maar haar ware aard—dat zij een beer is—is geen moment veranderd.
Als ze haar gezicht maar in het water zou kunnen zien, zou ze zich vast weer herinneren wie ze is.

Ik hoop dat ik dat water voor haar mag zijn.
Voor mij is mijn moeder altijd de beer met het vriendelijke gezicht.
Zolang ík dat maar niet vergeet,
zolang ik me daaraan vast kan houden—
niet echt een overtuiging,
maar iets dat erop lijkt—
dan wil ik me eraan vastklampen,
met een hart dat bijna wil huilen.

Het Derde Raadsel

Op zondagochtend las ik een dichtbundel voor kinderen van Michael Ende. Daar stond een raadsel in. Het derde raadsel: De meest ellendige...