zaterdag 6 september 2025

Een klein huisje als een luciferdoosje

Toen mijn vader nog een Bunraku-poppen­speler was, 
en mijn moeder was gestopt met acteren om schrijfster te worden,
woonden wij in een appartement in het stadje Chōfu dat Second Hakuyo-sō heette.
Ik denk dat het in kanji als 柏葉荘 werd geschreven, maar mijn herinnering is vaag.
Ik was toen nog een kind.

We hadden twee kamers van zes tatami – ongeveer 20 m² per kamer.
Samen dus ongeveer 40 m², en zelfs met de keukens en toiletten erbij was het minder dan 50 m².
Geen badkamer.

We waren met drie kinderen – mijn broer, ikzelf en mijn babybroertje –
en er was een grote zwarte kat die “Ships” heette.
In die krappe ruimte schreeuwden, vochten en huilden drie kinderen de hele dag,
en mijn moeder noemde ons kleine appartement spottend:
“Hou je mond, Second Hakuyo-sō.”

Soms vraag ik me af wat voor kracht mijn moeder in die jaren heeft gedragen.
Nu ik zelf op het punt sta een huis te kopen, denk ik er vaak aan terug.
Dat appartement was veel te klein voor vijf mensen en een kat.
Geen bad, geen airco, geen bedden.
We sliepen gewoon op futons op de vloer, elke avond opnieuw neergelegd,
zoals in de oude Japanse traditie.

Mijn moeder en vader waren allebei opgegroeid in tamelijk welgestelde gezinnen,
in huizen die veel groter waren dan dit.
Hoe ze het volhielden in dat bouwvallige kleine appartement weet ik niet.
Misschien dachten ze dat het tijdelijk zou zijn,
maar uiteindelijk bleven we er 12-13 jaar wonen.

En toch, als ik er nu op terugkijk als een woning,
was het misschien zo slecht nog niet.
Er lag een park vlak voor de deur, er was een veranda en zelfs een tuin.
Het station van Chōfu was maar vijf minuten lopen.
Nu is alles parkeerplaats en flatgebouwen,
maar toen waren er nog velden.

Mijn vader was zelden thuis, altijd onderweg voor zijn werk
— voorstellingen in Osaka en Tokio, en tournees in het buitenland.
Dus meestal waren we alleen met mijn moeder en ons drieën.
Geen badkamer, maar wél twee keukens en twee toiletten.
Dat was handig.

Ik vertel dit verhaal omdat ik me realiseerde:
de grootte van het huis waarin je opgroeit blijft misschien altijd bij je.
Voor mij betekent “comfortabel” niet nieuw, modern of ruim.
Ik ben gewend aan kleine, bouwvallige huizen,
omringd door mensen die weinig geld hadden.
In groep 7 (vijfde klas) verhuisde ik naar het grote huis van mijn oma.
Maar toch bleef ik het gevoel houden dat een klein huis
de standaardmaat van een thuis was.
En ik ben niet bang om zo te leven.
Sterker nog, als je als vrouw alleen in een ander land leeft, is dat een kracht.

Dus toen ik een klein appartement vond, niet groter dan een luciferdoosje,
voelde ik een vreemde rust.
Omdat het op een luciferdoosje leek, was het ook goedkoop.
En in tegenstelling tot andere woningen joeg de prijs me geen angst aan.

“Ga op verschillende momenten van de dag kijken en let op de buurt,” zei Zoroku.
Dus ging ik er op een zomeravond rond tien uur naartoe.
In het schemerlicht van de voortuin
zaten vrouwen in hijabs en kleurrijke, wijde jurken samen thee te drinken.
In het parkje naast hen renden hun kinderen rond.
En toch was het hele tafereel wonderlijk stil, zacht en vredig.

Dus besloot ik: dit kleine huisje, midden in de migrantenwijk, ga ik kopen.
Tot nu toe verloopt alles voorspoedig.
Kleine huizen leggen geen druk op koper of verkoper.


De verhuizing zal pas in de winter zijn.
Maar als het zover is, beste vrienden, kom vooral langs! 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Het Derde Raadsel

Op zondagochtend las ik een dichtbundel voor kinderen van Michael Ende. Daar stond een raadsel in. Het derde raadsel: De meest ellendige...